We treffen elkaar in de grote hal van het ggz-gebouw. 58 jaar is ze. Een lichtblauwe jurk met een roze kriebel in het patroon valt precies tot op kniehoogte, de ceintuur losjes hoog op de heupen. Ze is zelfs nog iets kleiner dan ik, merk ik op. Het gedrongen postuur is opgevrolijkt met een pittig kortgeknipt kapsel; de geblondeerde pieken wapperen speels boven een goed gebruind gezicht met grote zonnebril. De gympen iets naar buiten gericht, de buik wat naar voren. Twee zware fietstassen, aan iedere arm één, trekken haar nog wat steviger richting de grond.

Ze kijkt zoekend om zich heen, en wanneer ik haar naam noem slaakt ze een zucht van verlichting. Haar mondhoeken beginnen te trillen en ze onderdrukt een stille snik. “Ach” zeg ik… “volgens mij moet u eerst even bijkomen…”

Het is tegen de 30 graden die dag. Haar fietstassen zijn volgepakt alsof ze waren gepakt voor een lange fietsvakantie. Dikke jassen, brillenkokers, een extra bril, druiven, flesje drinken, koek. Ze is op alles voorbereid. Eenmaal in de testkamer dept ze een doos vol tissues leeg op haar gezicht en droogt haar constant tranende ogen. “Kep gauwkoom, en vergeet’n te druppeln” zo verzucht ze. “Èevn wachtn” zegt ze dan.

Het blijkt dat ze dik een uur heeft moeten fietsen om op deze afspraak te verschijnen. Ze is aangemeld op verdenking van een laag IQ; ze kent depressieve perioden en heeft veel hulp nodig. Ze heeft ooit de Lom-school gedaan, zo staat geschreven in de aanmelding.

Lom-school. Ik duik ver in m’n geheugen. Ooit -in een vorig leven zo ongeveer- begon ik in het onderwijs. Superleuk vond ik het. Veel kinderen kwamen voor ofwel de indicatiestelling voor speciaal onderwijs óf een herhalingsonderzoek, de meeste kinderen open en ontwapenend in het contact, trial en error was vaak de favoriete oplossingsstrategie, en hun energie vloog af en toe alle kanten op. Sommigen daarentegen hingen verveeld als een slappe dweil over de testtafel. Het was nooit saai.

Ik wist, zoals dat heet, van toeten noch blazen, en keek mijn ogen uit. In de lerarenkamer schijnt naar aanleiding van een rapportage die ik schreef, de nodige hilariteit te zijn ontstaan. Mijn observatie “gespannen ademhaling” en “perst op zijn adem” bleek achteraf namelijk heel goed gewoon broekpoepen te kunnen zijn geweest. Het ventje scheen dit in de klas regelmatig te doen. De vraag van mijn stagebegeleider –na afloop van de testafname- of ik misschien ook vreemde dingen had geroken begreep ik dan ook pas achteraf. Ik had niks vreemds geroken overigens, alleen maar een ontzettend leuk mannetje tegenover me gehad dat waarschijnlijk gewoon vooral zijn stinkende best deed.

Zo ook de mevrouw tegenover mij. Ik zie tijdens haar testafname wel vijf verschillende kinderen uit die tijd voor me. Ze springen uit een stoffig stukje geheugen ineens weer omhoog. 58 jaar is ze, maar ze had ook 8 jaar kunnen zijn. Ik trek alles uit de kast om bij haar iets te pakken te krijgen; ik maak de instructie zo concreet mogelijk, ga buiten de handleiding om als ik besluit om samen met haar items door te nemen. Die verstandelijke beperking lijkt me inmiddels namelijk wel helder; ik wil heel graag ontdekken wat er wél goed lukt. Het is alsof ik haar wil leren fietsen. Op de fiets zetten, vasthouden, aanduwen en dan voorzichtig loslaten in de hoop dat ze naast het houden van de balans ook zélf gaat trappen. Ze doet haar stinkende best. De zweetdruppeltjes gutsen van haar gezicht, ze perst op haar adem –ik ruik niks onheilspellends- en ze besluit dat goed eten belangrijk is. De leesbril gaat op en af, ze peuzelt een ligakoek met krenten naar binnen en vertelt over de wolven in Nederland. Eigenlijk moet ze een overeenkomst zien te vinden tussen een paard en een tijger. Ik probeer nog een “hé kun je bedenken…wát kan ik nou van een paard zeggen, dat ik óók van een tijger kan zeggen” maar ze is al teveel onder de indruk van alle roofdieren, zo lijkt het.

Als we samen teruglopen door de lange gang langs de werkruimtes, treffen we af en toe een collega op de gang. Ze begroet iedereen keurig en legt mij uit; “dat is belangrijk hoor, áltijd vriendelijk zijn, dat heb ik geleerd op mijn werk bij de koffieruimte”.

Ik begeleid haar richting fiets, vind het ontzettend knap hoe ze zelfstandig, een uur lang, inclusief alle stress, en de zware fietstassen als bagage achterop, toch haar weg heeft weten te vinden vandaag. En ik realiseer me ineens hoe geruststellend deze gedachte eigenlijk is.

Hoe het ook zij, ze vindt haar weggetje wel.

Mij rest een rapportage die hopelijk recht doet aan wie ze is, en wat ze kan. Daar ga ik in ieder geval mijn stinkende best voor doen. 😉

Annemieke Lemmers